Sanctierecht - Samenvatting van alle literatuur - Sanctierecht Week 1: Historische ontwikkeling - Studeersnel (2024)

Samenvatting van alle literatuur

Vak

sanctierecht (23011322y_2021_s1)

20Documenten

Studenten deelden 20 documenten in dit vak

Universiteit

Universiteit Leiden

Studiejaar: 2023/2024

Geüpload door:

Universiteit Leiden

0volgers

15Uploads6upvotes

Aanbevolen voor jou

  • 46Samenvatting sanctierechtSanctierechtSamenvattingen100% (10)
  • 21Week 1 De brede blik Criminaliteit, criminaliteitscijfers en strafrechttheorieenSanctierechtSamenvattingen100% (2)
  • 13Strafrecht MP samenvattingStrafrecht MPSamenvattingen80% (5)
  • 21Sanctierecht Sanctionering Samenvatting - Samenvatting H4 H5Sanctionering en effectenSamenvattingen100% (1)
  • 2Sanctierecht voorbereiding week 3: sanctierechtelijke notities bij PVV beleidsanctierechtOverige100% (1)

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Sanctierecht

Week 1: Historische ontwikkeling sanctiestelsel,

strafdoelen en systematiek strafrechtelijk stelsel

Hoofdstuk 1: Historische en theoretische achtergronden

van het sanctiestelsel

Het sanctierecht is tijd- en cultuurgebonden. Zelfs strafdoelen kunnen zichover tijd/cultuur anders vormgeven.Beccaria verzette zich in de 18e eeuw tegen de willekeur en wreedheid vanstraffen onder het Ancien Régime. Hij stelt dat rechters zich dienen tehouden aan vooraf bepaalde strafmaxima. Deze ideeën zijn terug tevinden in het Crimineel Wetboek voor het Koningrijk Holland (1809). Ditboek werd na 2 jaar vervangen voor de Code Pénal. Deze overgangbetekende in verschillende opzichten een teruggang. In 1886 werd deCode vervangen voor het huidige Wetboek van Strafrecht. In de loop derjaren is het wetboek wel nog aangepast (denk bijv. aan lijfstraffen die zijnafgeschaft en de toenemende belangrijkheid van vrijheidsbeneming alsstraf). Sinds de 19e eeuw zijn vrijheidsbenemende straffen de belangrijkstestraffen geworden. Hiervoor bestonden ze ook al, maar waren ze minderbelangrijk. In het begin zaten vele mensen bij elkaar, wat alleen maarcriminogeen werkte. Hierdoor ging men kijken naar eenzame opsluiting. Erzijn in de loop der tijd verschillende gevangenisstelsels ontwikkeld, waarbijmen ging kijken welke de beste was.Het sanctiestelsel van 1881 (trad in werking in 1886) kent de volgendekarakteristieken: (1) relatief mild, (2) overzichtelijk, (3) met een centralerol voor de vrijheidsbenemende straf, (4) een nadruk op straffen en niet opmaatregelen en (5) een belangrijke rol voor de strafrechter, onder meertot uitdrukking komend in straftoemetingsvrijheid.Straffen hebben zich ontwikkeld van het lichaam van de verdachte naar devrijheid van de verdachte. Er zijn verschillende theoretischeachtergronden hiervoor: - (Neo-)klassieke strafrechtvaardigingstheorieën: In de klassieke strafrechtvaardigingstheorieën wordt getracht een rationele grondslag te vinden voor het straffen. De klassieke theorie gaat uit van het sociale contract en staat daarom in het teken van preventie. Het is hierom een relatieve strafrechtstheorie (de grondslag van en de rechtvaardiging voor straffen worden gezocht in het te verwachten toekomstig effect ervan. Dit klassieke denken over straffen is gebaseerd op het uitgangspunt dat een straf een middel kan zijn tot beïnvloeding van het gedrag van de burgers. Het gaat uit van rationele keuze. De utilitaristische stroming gaat ervanuit dat nadeel van de straf groter moet zijn dan het voordeel. Bij de absolute strafrechtstheorie worden de grondslag van en de rechtvaardiging voor het straffen niet zozeer gezocht in het veronderstelde toekomstige effect daarvan, maar in het vergelden van schuld. Straf dient volgens Kant te worden afgestemd op de ernst van de misdaad en niet op de eventuele gevolgen van straf. De neoklassieke theorie gaat ervanuit dat er sprake is van een bovengrens van de straf: niet meer leed mag worden toegevoegd

dan verantwoord is in het licht van de ersnt van de feiten en deschuld van de dader.

  • De Moderne Richting: Gaat niet meer uit van het sociale contract,maar de gedachte dat je de samenleving moet beschermen.Daarnaast gaan ze niet meer uit van de daad, maar de dader. Waarde klassieke richting uit gaat van bescherming van het individutegen de staat, gaat de moderne richting uit van bescherming vande gemeenschap tegen het gevaarlijke individu. Er wordtonderscheid gemaakt tussen gelegenheids- engewoontemisdadigers binnen deze richting. Dit gebeurt omdifferentiatie in strafrechtelijke reactie te kunnen waarborgen.De moderne richting is van invloed geweest op herzieningen van onssanctiestelsel. Enkele belangrijke wijzigingen die zijn doorgevoerd zijn: deinvoering van jeugdstrafrecht (1905), de ontwikkeling van voorwaardelijkemodaliteiten en maatregelen (1915), voorlichtingstaken van dereclassering (1925) & ontwikkeling van maatregelen als tweede spoor inhet sanctiestelsel (1925/1928). Toen de Moderne Richting leidend was inNederland was dit van invloed op de straffen die werden opgelegd;speciale preventie was belangrijk, dus straffen werden milder. Vanaf WOIIverschoof het perspectief en begon men strengen/zwaarder te straffen,omdat men een opvoedingsgedachte had. Er ontstonden wel steeds meerwetten en regels voor gevangenen. Daarnaast waren er ook enkelejuristen die afschaffing van het strafrecht als zodanig bepleitten. Weerandere juristen gingen voor een functionele benadering van het strafrecht,waarbij het strafrecht een instrument is voor het nastreven van crimineel-politieke doeleinden. De discussie over de grondslag en functie vanstraffen wordt steeds meer een politieke discussie. Ook de rechterlijkestraftoemetingsvrijheid is de laatste jaren in het geding.Er zijn vijf kenmerken van het sanctiestelsel van het Wetboek vanStrafrecht van 1881:
  • Relatief mild: De mogelijkheid om ook andere straffen op te leggendan de vrijheidsstraf zorgt ervoor dat het sanctiestelsel relatief mildis. Echter kent het huidige sanctiestelsel ook zeer ingrijpendesancties.
  • Afgenomen overzichtelijkheid: Is onoverzichtelijker geworden doorhet toevoegen van maatregelen en cumulatiemogelijkheden.
  • Vrijheidsstraf verliest positie als centrale straf: De geldboete envoorwaardelijke straf worden steeds belangrijker. Ook de wijze vantenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen is veranderd.
  • Van eensporig naar tweesporig: Eerst kende men alleen straffen,daarnaar kwamen er ook maatregelen bij.
  • Het strafmonopolie van de strafrechter wordt doorbroken: Naast derechter mag ook het OM straffen opleggen tegenwoordig(strafbeschikking). Daarnaast kan de rechter ook schuldig verklarenzonder straf. Naast het strafrecht kunnen zaken tegenwoordig ookafgedaan worden in het bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Hoofdlijnen van het strafrechtelijk

sanctierecht

Er zijn verschillende soorten sancties. Straffen zijn verbonden aanvergelding. In beginsel kent men ‘geen straf zonder schuld’, waaruit volgtdat een straf de mate van schuld niet mag overstijgen. De HR geeft echteraan dat dit niet aangehouden hoeft te worden; voor beveiliging van demaatschappij mag een hogere straf worden opgelegd. Vergelding vindtplaats door de verdachte opzettelijk leed toe te voegen. Ook maatregelenkunnen leed meebrengen. Maatregelen zijn onder te verdelen inbeveiligingsmaatregelen en herstelmaatregelen. Er dient een onderscheidte worden gemaakt tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke sancties.Art. 14a e. Sr spelen hierbij een belangrijke rol. Daarnaast dient eenonderscheid te worden gemaakt tussen hoofdstraffen (art. 9 Sr) enbijkomende straffen (art. 9 lid 1 onder b Sr).Uit art. 9a Sr kan indirect worden opgemaakt dat de ernst van het feit, depersoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit isbegaan of die zich nadien hebben voorgedaan de bepalende factoren zijnbij de straftoemeting. Bij een geldboete moet de rechter rekening houdenmet de draagkracht van de verdachte. Bij straftoemeting is het belangrijkdat in gelijke gevallen gelijke straffen worden opgelegd. De grotestraftoemetingsvrijheid brengt het gevaar met zich mee op inconsistentestraftoemeting. Hierdoor zijn er richtlijnen en oriëntatiepunten opgesteldvoor de straftoemeting. Het is belangrijk dat een rechter zijnstraftoemeting motiveert.Art. 9 Sr geeft de mogelijkheid om verschillende straffen met elkaar tecombineren. De wet bevat geen algemene bepaling over de cumulatie vanmaatregelen met andere maatregelen en met straffen. Soms geven debepalingen die zijn toegespitst op de specifieke maatregel uitsluitsel. Erzijn diverse combinaties die niet mogen (bijv. levenslang met tbs of ISD-maatregel met onvoorwaardelijke gevangenisstraf).Voor de oplegging van straffen is er een algemeen laag strafminimum eneen bijzonder hoog strafmaximum. Dit wil zeggen dat strafminimaalgemeen zijn geregeld, terwijl strafmaxima per delict worden geregeld.Onder omstandigheden wordt het door de wetgever vastgesteldestrafmaximum verhoogd of verlaagd. Je spreekt hier dan omgekwalificeerde (verhogende) en geprivilegieerde (verlagende) delicten.Straf verhogende of verlagende bepalingen kunnen gelden voor eenspecifiek artikel (bijv. bij doodslag), een groep delicten (bijv. bijgeweldsdelicten tegen familielid) of in het algemeen (bijv. samenloop ofherhaling). Algemene straf verlagende omstandigheden zijn zeldzaam.Er zijn verschillende vormen van samenloop. Bij meerdaadse samenloopzijn er meerdere gedragingen die vallen onder verschillende wettelijkeregelingen. De vraag is dan welke regeling je moet gebruiken voor devervolging. De regelingen voor sanctionering van meerdaadse samenloopis gelegen in art. 57 en 58 Sr. Art. 62 Sr stelt dat de regels voor cumulatieniet gelden voor overtredingen. Art. 63 Sr geeft de regeling voor situatieswaarin de eerdere veroordeling voor een later gepleegd feit alonherroepelijk is geworden. Art. 43a Sr geeft de regeling voor recidive. Bijeendaadse samenloop is er sprake van 1 gedraging die valt onderverschillende wettelijke bepalingen (art. 55 Sr). De voortgezette handelingis geregeld in art. 56 Sr.

De rechter heeft de mogelijkheid om in zijn geheel af te zien vansanctionering als iemand schuldig wordt bevonden (art. 9a Sr). Dit is eenbevoegdheid, geen verplichting.De hoofdregel bij de tenuitvoerlegging van sancties is: voor zover nietanders is bepaald, mag geen rechterlijke beslissing worden ten uitvoergelegd zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, alsdit is aangewend, totdat is ingetrokken of daarop is beslist. Het is echterwel mogelijk om een beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (nietbij alle sancties toegestaan).Er zijn verschillende gronden voor de uitstel of afstel van executie:opschortende en schorsende werking van gratieverzoeken (art. 6:7:2 –6:7:4 Sv), verstrijken tenuitvoerleggingstermijn (art. 6:1:22 en 6:1:23 Sv),dood van de veroordeelde (art. 6:1:21 Sv) of psychische stoornis (art.6:2:3 lid 1 Sv).Naast het normale sanctierecht zijn er ook nog verschillende vormen vanbijzonder sanctierecht: economisch sanctierecht (art. 5-9 en 28-31 WEDvan belang), sanctierecht voor jeugdigen (art. 1 IVRK en art. 77 e. Sr vanbelang) en sanctierecht voor militairen (art. 6, 11, 14, 35 en 36a MSr vanbelang)

Hoofdstuk 3: Verdeling van verantwoordelijkheden

Ten opzichte van 1881 is de verhouding gewijzigd tussen: wetgever enstrafrechter, OM en strafrechter.Het OM is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van rechterlijkebeslissingen (maar laat dit feitelijk door andere instanties doen). Lange tijdlag de aandacht van het OM op de opsporing en vervolging, niet op deexecutie. Tegenwoordig is men er ook achter dan de tenuitvoerleggingvan sancties heel belangrijk is voor de geloofwaardigheid van straffen,waardoor hier speciale officiers voor zijn aangenomen. Sancties moetenuitgevoerd worden, tenzij uit de wet anders blijkt (art. 533 Sv). Onderexecutie van een sanctie valt de tenuitvoerlegging van de gehele sanctie.Er zijn verschillende bevoegdheden van de minister om een rechterlijkebeslissing niet (verder) te laten uitvoeren. Het OM dient vast te stellen ofeen straf/maatregel uitvoerbaar is. De verplichting tot het uitvoeren vande rechterlijke beslissing door het OM geldt zelfs als de rechter zijnbevoegdheid te buiten is gegaan (hij legt een straf op die hij niet magopleggen). Er zijn verschillende uitzonderingen op de executieplicht vanhet OM; honoreren gratieverzoek, tekort aan cellen en daardoorvroegtijdige VI, als het EHRM stelt dat geen fair trial is geweest &schending van internationale verdragen. Art. 561 Sv stelt dattenuitvoerlegging van sancties zo spoedig mogelijk gebeurt.Tenuitvoerlegging moet ook gebeuren wanneer er nog rechtsmiddelenopen staan. Het OM kan tijdens de tenuitvoerlegging over alle besluitenadvies geven aan de minister.In de organisatiestructuur van het ministerie zijn de sporen van deexecutietaak te vinden. Voor de tenuitvoerlegging zijn voornamelijk de DJIen het CJIB van belang. De minister kan voor de tenuitvoerlegging vansancties ambtenaren of functionarissen inschakelen middels mandateringen lastgeving. Door de centralisatie van de wettelijke bevoegdheden blijft

zijn in de periode daarna. Hierom worden zij vaak betrokken bij dezeperiode.

Veranderende mensbeelden in het strafrecht

Er zijn twee revoluties binnen het strafrecht die het stempel dragen vaneen speciaal beeld van de misdadige mens: - Mensbeeld van Beccaria en de klassieke richting. Hierbij zijn de citoyen en bourgeois van belang. - Mensbeeld van Lombroso en de moderne richting. Hierbij is de mens een geboren misdadiger. Het beeld is hier nauwelijks van een mens, maar meer van een psychisch en fysiek monster.Er is een permanent spanningsveld in het strafrecht tussen de klassieke,op bescherming van de individuele dader gerichte rechtsbeginselen en dehang om als gevaarlijk beschouwde persoon van de werking daarvan uit tezonderen, hetzij via psychische wegen, hetzij anderszins, zulks terbescherming van de samenleving.De verenigingstheorie is in Nederland sterk bepalend voor onsstrafrechtelijk denken en onze strafrechtspraktijk. In deze theorie wordteen sterk onderscheid gemaakt tussen de rechtsgrond enerzijds en hetdoel van het strafrecht anderzijds. Vergelding is zowel beschermend voorde verdachte als rechtvaardiging van de straf. Er zijn verschillendedoeleinden voor straf: vergelding, speciale preventie, generale preventie.Het zwaarst op de proef gesteld is de verenigingstheorie door het doel vanbescherming tegen gevaarlijken: het criterium voor de gevaarlijkheid waswisselend en had nogal eens politieke kanten. Zo was in 1929 het mogelijkom naast tbs ook bewaring van beroepsmisdadigers als maatregel op teleggen. Verder kende men in de jaren ’30 een autoritair strafrecht. Dedominante strafrechtscultuur in Nederland stond en staat nog steeds sterkin het teken van de synthese van de verschillende strafrechtstheorieën.Na WOII kwam men in een zeer humaan strafrecht. Dit is o. terug te zienin de ontwikkeling van de Beginselenwet Gevangeniswezen. In de jaren’60 en ’70 van de vorige eeuw ging men uit van een mensbeeld van deverantwoordelijke mens; een misdadiger moet geholpen worden, maarkiest ook zijn eigen levensconcept.Door de toenemende criminaliteit (zowel klein als groot) in de jaren ’80 en’90 zijn er twee ontwikkelingen geweest in (o.) Nederland: efficiency-denken en neo-vergelding (hernieuwde aandacht voor repressievesancties).In de loop der jaren is er een tamelijk gedeïndividualiseerd, statischmensbeeld ontstaan. De voedingsbodem daarvan is het uitblijven vanpositieve effecten van de resocialisatiegedachte. Men kan inmiddelsspreken van een vijandbeeld, dat de verdachten en veroordeelden wordttoegedicht: de kleine delinquenten worden gezien als vijand van dedagelijkse orde en rust, van de normen en waarden, die in veler ogen tochal zo wankel zijn, terwijl degenen die zware, soms georganiseerdecriminaliteit plegen, de vijand van de persoonlijke veiligheid en integriteitzijn. Een vijand mot niet alleen worden bestreden, maar het liefst ookvernietigd/verdreven. Dit komt zowel vanuit de pers, publieke opinie enpolitiek naar voren. Dit vijand-denken is ook terug te zien in het

gevangeniswezen. In de toekomst zal het er naartoe gaan dat desamenleving bepaalde groepen delinquenten afschrijft, omdat zeantisociaal zijn. Overige groepen zal men wel proberen te helpen. In degehele strafrechtspleging heeft het management meer macht gekregen,wat erg gevaarlijk kan zijn doordat er een grote afstand ontstaat tussendelinquent en strafrechtsfunctionaris. Het vijand-denken heeft ookgezorgd voor een obsessie met vluchtgevaar, waardoor de EBI werdopgericht.Verdachtenbanken in rechtszalen worden niet alleen door vijandenbevolkt, maar (vooral) ook door sociaal zwakkeren. Men gaat uit van eenverantwoordelijke mens, maar dit beeld wordt soms wel op de proefgesteld.

Week 2: Maatregelen

Hoofdstuk 5: Vrijheidsbenemende maatregelen

Vrijheidsbenemende maatregelen omvatten tbs (art. 37a en 37b Sr) enISD (artt. 38m – 38p Sr). Belangrijk is ook de Wfz, waarbij de rechter eenmachtiging kan geven voor forensische zorg. Er is geen strafbaar feitnodig voor een machtiging vanuit de Wfz. Tbs en ISD worden opgelegdwanneer iemand een gevaar vormt na overtreding van de strafwet. Er isgeen verband vereist tussen gevaar en mogelijke (psychische) defecten inde persoon(lijkheid) van de verdachte. Er zijn verschillen (voorwaardenvoor oplegging, verlenging en beëindiging) en overeenkomsten(beveiligingsmaatregel opgelegd door rechter, waarna behandeling volgt)tussen beide vrijheidsbenemende maatregelen. De DJI is verantwoordelijkvoor de uitvoering van de maatregelen.ZorgmachtigingZorgmachtigingen zijn tegenwoordig op basis van de Wfz, maar daarvoorop basis van de maatregel plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis (art. 37Sr). Het idee is dat een zorgmachtiging wordt afgegeven om de verdachtete behandelen en daarna vrij te laten. Plaatsing door de strafrechter kanop grond van art. 2:3 Wfz. Er is een machtiging mogelijk bij vierrechterlijke uitspraken: veroordeling, schuldigverklaring zonderstrafoplegging, vrijspraak en OVAR. Een strafbaar feit is slechts aanleiding,geen grond voor een zorgmachtiging. Art. 6 – 6 Wfz bieden degrondslag voor forensische zorg in het kader van de tenuitvoerlegging vande vrijheidsstraf. Een zorgmachtiging geeft een grondslag voor verplichtezorg. Dergelijke zorg moet worden geduld, maar medewerking aan de zorgkan niet worden afgedwongen. Art. 3:2 lid 2 Wvggz geeft verschillendewijzen aan waarop de zorg verleend kan worden. Voor het verlenen vaneen machtiging voor verplichte zorg moet ingevolge art. 6:4 lid 1 Wvggzzijn voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in art. 3:3 en 3:4 onder b-eWvggz. Art. 6:5 Wvggz regelt de duur van de zorgmachtiging.TBSDe tbs werd geïntroduceerd met de Psychopathenwetten 1925/1928. Er isvaak discussie over de capaciteit en het vertrouwen in het beveiligend

opname. Daarnaast kan tbs met voorwaarden worden omgezet intbs met dwangverpleging.

  • Rechterlijke aanwijzing over de executievolgorde: Eerst moet eengevangenisstraf worden uitgevoerd voordat men kan beginnen aande tbs. art. 1:4 en 1:5 van de Regeling USB bevatten voorschriftenover de executievolgorde van vrijheidsbenemende envrijheidsbeperkende sancties.
  • Rechterlijke aanwijzing inzake het indexdelict: Als sprake is van eengeweldsmisdrijf moet dit in het vonnis worden aangegeven (art. 359Sv), omdat bij niet-geweldsdelicten tbs met dwangverplegingbeperkt is tot 4 jaar.Tbs wordt opgelegd voor 2 jaar en kan daarna verlengd worden met 1 of 2jaar (art. 38d Sr). Behandeling vindt plaats door enkelvoudige kamer (art.6:6:1 Sv). Vordering tot verlenging is aan termijnen gebonden (art. 6:6:Sv). Bij overtreding van de termijn is het niet zo dat geen verlenging meerkan plaatsvinden. De procedure moet zo snel mogelijk plaats vinden (art.6:6:11 en 6:6:13 Sv). Verlenging is niet mogelijk zonder advisering (art.6:6:12 Sv). Tegen de beslissing van de rechtbank omtrent tbs opleggingstaat hoger beroep open (zowel voor OM als voor verdediging) bij het hofArnhem-Leeuwarden (art. 6:6:15 Sv). Het hof kent een uitspraakschorsende werking geven op grond van art. 6:6:16 Sv. Grond voor deverlenging is het gevaar, dit is gelijk ook het enige wettelijke criteriumvoor verlenging. Vier factoren spelen soms echter ook een rol bij deverlenging: aard van het gevaar, de proportionaliteit, de stoornis en devoortgang in de behandeling. Aan tbs komt een einde als de OvJ geenverlengingsvordering bij de rechtbank indient of indien deverlengingsrechter een wel ingediende vordering afwijst. Er bestaat eengrote terughoudendheid omtrent het beëindigen van tbs. Bij contrairebeëindiging is er sprake van een afwijzing van de verlengingsvordering,waarbij wordt afgeweken van het advies van het hoofd van de instelling.Er is een verplichte voorwaardelijke beëindiging van tbs voordat eenonvoorwaardelijke beëindiging plaats vindt. Hier bestaan weluitzonderingen op (art. 6:2:17 lid 2 Sv). Tijdens de voorwaardelijkebeëindiging loopt de tbs door. Soms is hervatting van de verplegingnoodzakelijk (art. 6:6;10 lid 1 onder d Sv). Bij vreemdelingen zonderverblijfsvergunning kan de maatregel als geheel worden beëindigd (art.6:2:18 lid 1 en 5 Sv). De tenuitvoerlegging van tbs is geregeld in deBeginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en het Regelementverpleging ter beschikking gestelden. De tenuitvoerlegging wordtvoornamelijk door particulieren gedaan. Om in aanmerking te komen alstbs kliniek moet je minimaal 75% van je capaciteit gebruiken als tbs. Erzijn 2 publieke klinieken in Nederland. Door het capaciteitstekort kent menbij de tbs een passantenproblematiek. Je mag mensen dan opsluiten ineen gevangenis, mits ze daar maar behandeling krijgen. Plaatsing enoverplaatsing van tbs’ers is geregeld in art. 6 en 6 Wfz. Plaatsing in enoverplaatsing naar een tbs kliniek betekend niet dat je dag en nacht in diekliniek zit. Je kan namelijk op transmuraal verlof (art. 50 Bvt jo 53 Rvt) ofproefverlof (art. 51 Bvt). Er zijn speciale afdelingen binnen klinieken diezijn gericht op de long stay. Hierbij staat behandeling niet meer voorop,maar gericht op zorg en aanvaarding. Er is bij long stay wel een periodieke

toets om te kijken of je nog steeds op de long stay moet blijven of dat ermogelijkheid is voor terug gaan naar een normale afdeling enbehandeling. Art. 2 Bvt geeft het uitgangspunt van het regime in een tbs-kliniek. Iedere tbs’er heeft zijn eigen behandelplan (art. 16 Bvt). Denoodzaak van controle is belangrijk. Regels voor wat wel en niet mag zijngegeven in art. 21-30 Bvt. De bewegingsvrijheid binnen een instellingwordt geregeld in art. 31-34 en 49 en 57 Bvt. Er zijn verschillende vormenvan verlof (art. 53 lid 1 Rvt): onbegeleid verlof, begeleid verlof,transmuraal verlof en incidenteel verlof. Verlof vindt voornamelijk plaatsaan het einde van de straf om de terugkeer in de maatschappij zo soepelmogelijk te laten verlopen. Er zijn strenge regels voor het verlof.ISDDe ISD-maatregel staat geregeld in art. 38m e. Sr. De maatregel heeftvoornamelijk een beveiligingskarakter. Daarnaast is het ook gericht op hetvoorkomen/beëindingen van recidive. Het doel van de maatregel zaldoorgaans een relatie hebben met de problematiek van de verdachte. Jekan ook in de ISD komen met een zorgmachtiging. Er zijn drie basiseisenvoor de oplegging van de ISD-maatregel: voorlopige hechtenis moet zijntoegestaan voor het feit, minimaal 3 maal zijn veroordeeld voor eenmisdrijf in de afgelopen 5 jaar en verwachting voor herhaling in detoekomst, & gevaar voor de veiligheid van personen of goederen. Vooroplegging moet een advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid vande maatregel zijn (art. 38m lid 4 Sr). Hierbij wordt vaak gebruik gemaaktvan risicotaxatie. Op grond van art. 38p Sr kan de maatregelvoorwaardelijk worden opgelegd. Naast de maatregel kan geen hoofdstrafworden opgelegd, maar kunnen wel bijkomende straffen worden opgelegd.Herhaalde toepassing van de maatregel is toegestaan. De sanctie magenkel op vordering van het OM worden opgelegd (andere sancties ookambtshalve door de rechter). De maatregel duurt max 2 jaar, waarbij deaftrek van de voorlopige hechtenis facultatief is en tussentijdse toetsingover de voortzetting mogelijk is (art. 38n Sr). Ook bestuursrechtelijkeorganen kunnen zich in de laatste fase van de maatregel bemoeien metde uitvoer ervan. De uitvoer van de ISD-maatregel is niet gelegen in eeneigen beginselenwet, maar de Pbw is van toepassing. Voornamelijk art.18c t/m 18e en 44b t 44q Pbw zijn van belang bij de oplegging van eenISD-maatregel. De ISD-maatregel kent geen wettelijke structuur vanfasering.

Hoofdstuk 8: Vrijheidsbeperkende sancties

Vrijheidsbeperkende maatregelDe maatregel is geregeld in art. 38v Sr. De rechter kan hierbij eengebiedsverbod, contactsverbod of meldingsplicht instellen. Dit is goed inhet licht van de persoonsgerichte aanpak van het strafrecht. Devrijheidsbeperkende maatregel kan worden gezien als een milde vorm vande ISD. Wordt vooral opgelegd bij milde vergrijpen, maar is daar niet toebeperkt. De maatregel kan afzonderlijk of in combinatie met een anderesanctie worden opgelegd. Voor het opleggen van de maatregel is eenveroordeling vereist. De maatregel kan zowel bij overtredingen als

sprake zijn van een relatie tussen het voorwerp en het begane feit, terwijldit bij art. 36d lid 3 Sr alleen hoeft bij vrijspraak/ovar. Bij onttrekking opgrond van art. 36d Sr moet naast gevaarlijkheid aan drie eisen wordenvoldaan: voorwerp aantreffen tijdens onderzoek, relatie voorwerp endelict, voorwerp is van dader/verdachte. In sommige gevallen krijgt deverdachte een vergoeding/geldelijke tegemoetkoming als zijn voorwerpwordt onttrokken aan het verkeer. Onttrekking aan het verkeer kan nietalleen worden uitgesproken bij de einduitspraak in de strafzaak, maar ookbij afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het OM (art. 36blid 1 onder 4 Sr). Deze bepaling heeft een vangnetfunctie. Deze vorderingkan altijd worden ingediend. Alles wat wordt onttrokken aan het verkeer isten voordele van de staat (art. 6:1:12 Sv). Een belanghebbende kanbeklag indienen (art. 552b Sv).Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeelDeze maatregel is geregeld in art. 36e Sr. Bij deze maatregel staat herstelvoorop. De maatregel stamt af uit het economisch strafrecht. De ratio vande maatregel is dat niemand voordeel mag behalen uit misdaad. Het issoms lastig vast te stellen wat het verkregen voordeel is, zeker aangezienhet strafproces hier niet om draait. Om het voordeel vast te stellen is erstrafrechtelijk financieel onderzoek (art. 126 – 126fa Sv) en demogelijkheid tot het leggen van conservatoir beslag (art. 94a e. Sv). Demaatregel wordt door het EHRM als straf gezien. Voordeelsontneming ismogelijk ten aanzien van voordeel dat afkomstig is uit het feit waarvooreen veroordeling heeft plaatsgevonden dan wel uit andere strafbarefeiten. Op grond van art. 36e lid 2 Sr is het van belang dat er sprake is vaneen schuldigverklaring (al dan niet met straf). Het enkele feit dat het OMniet-ontvankelijk in een vervolging ter zake van een bepaald feit wordtverklaard, is onvoldoende reden om de vordering tot ontneming vanvoordeel uit dat feit af te wijzen. Ontnemingszaken worden bij een aparteontnemingsrechter gedaan. De rechter is bij zijn oordeel of er sprake isvan voldoende aanwijzingen niet gebonden aan de inhoud van wettigebewijsmiddelen. Na vrijspraak mag volgens het EHRM niet wordenaangenomen dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkenehet feit heeft gepleegd zodat wederrechtelijk verkregen voordeel kanworden ontnomen. Dit geldt natuurlijk niet als de vrijspraak berust op niet-ontvankelijkheid, waardoor niet inhoudelijk is ingegaan op de zaak. Opgrond van art. 36e lid 3 Sr bestaat de mogelijkheid voorbewijsvermoedens. Dit wettelijke bewijsvermoeden heeft betrekking op:(1) uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van 6 jaarvoorafgaand aan het plegen van het misdrijf, tenzij aannemelijk is datdeze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten; of (2)voorwerpen die in een periode van 6 jaar voorafgaand aan het plegen vandat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren, tenzij aannemelijkis dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomstten grondslag ligt. Doel van het bewijsvermoeden is het vereenvoudigenvan het bewijs in geval het vermogen van een veroordeelde op het eerstegezicht een dubieuze herkomst lijkt te hebben. De rechter heeft grotevrijheid bij het vaststellen van het voordeel, waarbij de rechter zelf hetbedrag vaststelt (art. 36e lid 5 Sr). De op geld waardeerbare voordeel kan

slechts op basis van wettige bewijsmiddelen (art. 511f Sv). Bij meerderedaders is het voor de rechter van belang om te kijken welk deel van hetvoordeel aan welke dader kan worden toegerekend. Daders kunnengedeeltelijk of hoofdelijk aansprakelijk zijn (art. 36e lid 7 Sr). Art. 36e lid 5Sr omvat enkele voorschriften over de schatting van het wederrechtelijkverkregen voordeel. Voordeel moet niet worden geschat op economischewaarde, maar op het voordeel dat de verdachte heeft verkregen. Bij debepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeelmoeten de aan benadeelde derde in rechte toegekende vorderingenalsmede de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld tenbehoeve van het slachtoffer als bedoeld in art. 36f S, voor zover die zijnvoldaan, in mindering worden gebracht (art. 36e lid 9 Sr). Art. 36e lid 5 Srbevat de mogelijkheid tot een draagkrachtbeginsel, maar de rechter is nietverplicht zich hier aan te houden. Bij de tenuitvoerlegging van demaatregel kan de OvJ een verhaalsonderzoek vorderen bij de RC om tekijken hoeveel nog betaald moet worden door de verdachte. Op grond vanart. 36e lid 11 Sr bepaald de rechter bij de oplegging van de maatregel deduur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd. Gijzeling iseen pressiemiddel tot betaling. Art. 6:6:26 Sv geeft de rechter demogelijkheid tot vermindering/kwijtschelding van het bedrag van demaatregel. Betaling aan de staat is de gewone vorm vantenuitvoerlegging.SchadevergoedingsmaatregelDeze maatregel is geregeld in art. 36f Sr. Bij deze maatregel staat herstelvoorop. Dit is een zelfstandige strafrechtelijke sanctie waarmee het belangvan het slachtoffer bij herstel van de rechtmatige toestand wordt erkend.De rechter kent vrijheid in de hoogte van de maatregel. Art. 36f lid 1 Srgeeft aan in welke gevallen de maatregel kan worden opgelegd. Er moeteen sanctie of zorgmachtiging (art. 2 Wfz) worden opgelegd voordat demaatregel kan worden opgelegd. De maatregel wordt opgelegd tenbehoeve van het slachtoffer of de personen in de zin van art. 51f lid 2 Sv.Voor de oplegging dient sprake te zijn van materiële of immateriëleschade in civielrechtelijke zin. De omvang van de schade wordt bepaaldaan de hand van burgerlijk rechtelijke criteria. De rechter kan demaatregel opleggen zonder dat het OM deze heeft gevorderd. Betalingaan de staat is de gewone vorm van tenuitvoerlegging.

The elusive concept of dangerousness: the stat of the

art in criminal legal theory and the necessity of further

research

Veel liberale democratieën hebben de laatste jaren een preventievewending genomen. Om een preventieve maatregel te kunnen nemen moetde dader als ‘gevaarlijk’ worden bestempeld. Het doel preventie heeftlange tijd weinig aandacht gehad, maar is sinds 1990 onderwerp vanonderzoek. Ook worden de laatste jaren steeds meer normatieve regelsgemaakt omtrent preventie.In 1970 was er een ‘renaissance’ van gevaarlijkheid. Voor die tijd wasgevaarlijkheid vooral geassocieerd met groepen en niet met individuen.

  • Bottoms en Brownsword: Baseerden hun stuk op Dworkin. Ze maakte hierbij gebruik van de vivid danger test. Zij gaven aan dat de test drie belangrijke onderdelen bevatte: ernst, temporaility (frequentie en immediacy) en zekerheid. Deze drie onderdelen moesten gescoord worden en dan wist je of iemand gevaarlijk was of niet. Zij zeggen dat iemand alleen in preventieve detentie moet als hij hoog scoort op de test.
  • Morris en Miller: Zij gingen kijken naar de waarschijnlijkheid en de potentiele schade door middel van actuariële risicotaxatie. Belangrijk zijn het type/de ernst van de schade en de kans op die schade. Zij hadden niet bedacht welke score iemand gevaarlijk maakte.
  • Walker: Hij had een formule opgesteld: gevaar = serieusheid * kans op schade. Hij zegt dat gevaar kan worden gekwantificeerd op een schaal. Gevaarlijkheid vereist een prospect op serieuze schade.Sinds 2000 zijn er drie concepten over gevaarlijkheid gekomen:
  • Duff: Hij stelde een systeem voor waarbij gevaarlijke daders apartwerden opgesloten. Hij stelt dat gevaarlijkheid gevonden kanworden in het bezit van bepaalde karaktereigenschappen diecrimineel gedrag veroorzaken. Hij wist alleen niet te specificerenwelke eigenschappen dit dan waren. Dit roept de vraag op ofiedereen met deze eigenschappen gevaarlijk is. Duff stelt datiemand pas gevaarlijk is als hij deze eigenschappen bezit enmeerdere delicten heeft begaan.
  • Slobogin: Hij stelde lange termijn, puur preventieve detentie voor.Hij zegt dat je moet kijken naar psychologische criteria envoorspellende waardes. Iemand moet aan beide voorwaardenvoldoen om te kwalificeren voor de preventie die hij voorstelt. Hijzegt (net als Duff) dat mensen alleen echt gevaarlijk zijn als ze deverlangens hebben om schade aan te richten en hier ook naarhandelen. Hij heeft twee principes opgesteld om te helpen bij hetmaken van een inschatting of iemand preventie opgesloten moetworden: het proportionaliteitsprincipe en het consistentieprincipe.
  • Ashworth en Zedner: Zij gaan uit van een presumptie vanonschadelijkheid. Ook als iemand in het verleden schade heeftaangebracht, wil dat niet zeggen dat hij dat in de toekomst ook gaatdoen. Deze presumptie mag men vanaf stappen als iemand eenernstig delict heeft begaan en is geclassificeerd als gevaarlijk. Depreventieve methode die men toe moet passen bij gevaarlijkemensen dient te worden afgestemd op de persoon van de dader. Zijkennen dan dus ook geen algemene preventieve opsluiting.De auteurs van het artikel stellen dat er vijf aspecten zijn vangevaarlijkheid: (1) natuur van de schade (soort schade in het licht van detijd waarin het gezien wordt), (2) waarschijnlijkheid op de schade, (3) devraag in welke mate een inschatting van gevaarlijkheid een feitelijke zaakis en/of een waardeoordeel is, (4) de vraag in hoeverre gevaarlijkheid zietop de karaktereigenschappen van de dader of op een uitkomst vanactuariële risicotaxatie, & (5) de tijdelijkheid van de schade.

Week 3: Straffen

Hoofdstuk 4: Vrijheidsbenemende straffen

Het commune strafrecht voor volwassenen kent twee vrijheidsbenemendestraffen: gevangenisstraf en hechtenis. In het vooronderzoek kent menverschillende titels voor vrijheidsbeneming: ophouden voor onderzoek (art.61 Sv), inverzekeringstelling (art. 57 Sv) en voorlopige hechtenis (art. 63e. Sv). Jeugdigen kennen een eigen vorm van detentie (art. 77h Sr).Gevangenisstraffen worden opgelegd bij misdrijven, hechtenis bijovertredingen. Tussen de twee straffen bestaat nauwelijks verschil.De vrijheidsstraf heeft een dwangkarakter. De hoofdregel is dat straffenworden uitgevoerd in de PI. Het is echter ook mogelijk om een penitentiairprogramma te volgen aan het einde van de sanctie (art. 2 lid 1 en art. 4Pbw). Het verschil tussen de twee is dat bij opsluiting vrijheid wordtontnomen, terwijl bij deelname aan het programma de vrijheid wordtbeperkt. De overeenkomst tussen intramurale tenuitvoerlegging endeelname aan een penitentiair programma is dat de veroordeelde aanbepaalde regels is onderworpen en er toezicht is op naleving van dieregels. Vergelding is de grond en het doel van de vrijheidsstraf. Doordatmen een vrijheidsstraf al als leedtoevoegend ervaren, is extraleedtoevoeging niet nodig.HechtenisDe minimum hechtenis is een dag, en het maximum is een jaar (art. 18 lid1 Sr). De rechter kan bij recidivering boven het maximum uitgaan (art. 18lid 2 Sr), maar de absolute bovengrens is 1 jaar en 4 maanden (art. 18 lid3 Sr).Gevangenisstraf (tijdelijk en levenslang)Voor de gevangenisstraf geld een minimum van een dag en een max van18 jaar (art. 10 lid 2 Sr). In enkele gevallen kan de rechter de termijn vande tijdelijke gevangenisstraf overschrijden, waarbij 30 jaar de max is (art.10 lid 3 Sr). Meer dan 30 jaar kan nooit worden opgelegd (art. 10 lid 4 Sr).Iemand kan wel langer dan 30 jaar zitten wanneer er tijdens de detentieeen nieuwe veroordeling is voor iets wat in de detentie is begaan. Derechter is redelijk terughoudend in delicten waarvoor levenslang kanworden opgelegd. Wanneer levenslang opgelegd kan worden, kan ook 30jaar worden opgelegd. Levenslang en tbs kunnen niet samen wordenopgelegd, omdat de aard van beide sancties niet met elkaarovereenkomen. Een eerdere veroordeling tot levenslang staat niet in deweg aan een nieuwe veroordeling tot een (levenslange) gevangenisstraf.Voor de zwaarte van levenslang maakt het uit of er perspectief is opvrijlating of niet. Er moeten duidelijke materiële criteria zijn voor deherbeoordeling van levenslang, waarbij ook tijdens de tenuitvoerleggingmogelijkheden moeten zijn om aan die criteria te voldoen. Het niet biedenvan een dergelijk perspectief is in strijd met art. 3 EVRM. Ook bijlevenslang moeten gedetineerden behandeld worden voor psychischestoornissen, omdat zij de mogelijkheid moeten hebben om te kunnenrehabiliteren. De HR heeft aan aantal dingen besloten omtrent levenslang:

de te verrichten werkzaamheden betreft indien het van oordeel is dat deveroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig de opgelegde strafkan of heeft kunnen verrichten (art. 6:3:2 lid 1 Sv). Als de taakstrafhelemaal niet wordt uitgevoerd kan het OM vervangende hechtenisopleggen (art. 6:3:3 lid 1 Sv), binnen een termijn van 3 maanden na afloopvan de termijn waarin de taakstraf verricht moest worden (art. 6:3:4 lid 1Sv). Vervangende hechtenis mag alleen achterwege blijven in geval vanonbillijkheid van zwaarwegende aard. Vervangende hechtenis is minimaal1 dag en maximaal 4 maanden, waarbij voor iedere 2 uur taakstrafmaximaal 1 dag vervangende hechtenis mag worden opgelegd (art. 22dlid 3 Sr).Voorwaardelijke veroordelingHet houden van toezicht op de bijzondere voorwaarden is niet altijd evenmakkelijk. De reclassering controleert de bijzondere voorwaarden, enmaakt melding bij het OM indien deze worden overtreden. Er zijn steedsmeer technische mogelijkheden voor het houden van toezicht op devoorwaarden (bijv. enkelband). Niet bij elke straf wordt de voorwaardelijkestraf evenveel toegepast (taakstraf bijna niet, vrijheidsstraf veel). Art. 14aSr geeft de mogelijkheid tot het opleggen van voorwaardelijke straffen engeeft daarbij aan aan welke voorwaarde de (eventueel) andere straf moetvoldoen die wordt opgelegd. De grondslag voor een voorwaardelijkeveroordeling is gelegen in vergelding. De voorwaardelijke straf is echtervaak toekomstgericht. De voorwaardelijke veroordeling doet een beroepop de discipline van de veroordeelde. De voorwaardelijke veroordelinggeschiedt altijd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde geennieuw strafbaar feit pleegt (art. 14c lid 1 Sr). Art. 14c lid 3 Sr geeft tweevoorwaarden die alleen van toepassing zijn als de rechter een of meerbijzondere voorwaarden stelt. Bijzondere voorwaarden zorgen ervoor datmaatwerk kan worden geleverd. Art. 14c lid 2 Sr geeft een aantalbijzondere voorwaarden, maar deze lijst is niet limitatief. Een bijzonderevoorwaarde moet wel met het gedrag van (enkel) de verdachte tevervullen zijn. Het stellen van een bijkomende straf als bijzonderevoorwaarde is toegestaan indien deze bijkomende straf voor dat delictopgelegd mag worden. De bijzondere voorwaarden kunnen in sommigegevallen mogelijk botsen met het verdragsrecht, legaliteitsbeginsel ofalgemene beginselen. In beginsel is het OM belast met het toezicht op denaleving van de voorwaarden (art. 6:3:14 lid 1 Sv), maar de rechter kanook de reclassering opdracht geven toezicht te houden. Ook als dereclassering toezicht houdt is het OM eindverantwoordelijke. Bij eenvoorwaardelijke veroordeling hoort een proeftijd, welke ten hoogste 3 jaarkan zijn (met uitzondering naar 10 jaar bij) (art. 14b lid 2 Sr). De proeftijdgaat niet meteen in na het uitspreken van het vonnis of arrest (art. 6:1:lid 1 Sv). Er bestaat wel de mogelijkheid tot dadelijke uitvoering van devoorwaardelijke veroordeling, waardoor de proeftijd begint te lopen. Als deveroordeelde een voorwaarde niet naleeft, kan de rechter alsnog degehele of de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten (art. 6:6:21 Sv).Proeftijd kan ook worden verlengd. Art. 6:6:1 Sv geeft eencompetentieregeling bij de overtreding van de algemene voorwaarde. Bij

schending van een bijzondere voorwaarde wordt de zaak behandeld doordezelfde rechter als die in eerste aanleg.

Hoofdstuk 9: Vermogensstraffen

AlgemeenBeide hebben tot doel de verdachte te raken in zijn vermogen. Daarnaastkunnen beide ook door niet-rechterlijke macht worden opgelegd (in devorm van een strafbeschikking). De geldstraf komt ook buiten hetstrafrecht voor (denk aan bestuurlijke boete). Is ook buiten het strafrechteen criminal charge in de zin van art. 6 EVRM.GeldboeteGeregeld in art. 9 lid 1 onder a Sr. Dit is een hoofdstraf. Steeds meerdelicten kennen een van tevoren vastgesteld bedrag als sanctie. Eenboete kan worden opgelegd naast ontneming van voordeel. Boete is demeest lichte hoofdstraf. De geldboete kent zowel voordelen (geen stigma,goedkoop in opleggen, geen criminele infectie) en nadelen(onevenredigheid in hoe het mensen raakt (oplossing isdraagkrachtbeginsel), weet niet of boete wordt betaald met geld van deverdachte). Algemeen minimum van de boete is €3 (art. 23 lid 2 Sr). Kenverschillende boetecategorieën (art. 23 lid 4 Sr). Bijzondere wetten makenhet soms mogelijk om de maximumboete te verhogen. Bij de beoordelingvan welk boetebedrag gekozen moet worden moet onderscheid gemaaktworden tussen drie situaties: - Op het feit is een geldboete gesteld en er is een boetecategorie bepaald - Op het feit is een geldboete gesteld en er is geen boetecategorie bepaald - Op het feit is geen geldboete gesteld.Een geldboete kan naast een vrijheidsstraf worden opgelegd (art. 9 lid 3Sr). Bij de oplegging van een boete bij een rechtspersoon kan deboetecategorie 1 omhoog als de eigenlijke categorie geen invloed heeft(art. 23 lid 7 en 8 Sr). De absolute max voor een geldboete van eenrechtspersoon is 10% van de jaaromzet. Het draagkrachtbeginsel isopgenomen in art. 24 Sr. Binnen de marges van een passende bestraffingis er ruimte voor het draagkrachtbeginsel. Er hoeft op zitting niet specifiekaandacht te worden besteeds aan de draagkracht van de verdachte. Bijhet opleggen van een geldboete kan de rechter bevelen dat de tijd vdoorde veroordeelde in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachtgeheel in mindering wordt gebracht (art. 27 lid 1 en 3 Sr).Tenuitvoerlegging van de boete geschiedt door de minister (art. 6:1:1 lid 1Sv), waarbij hij de betaaldag/dagen bepaald (art. 6:4:1 lid 1 Sv). Eengeldboete moet zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd (art. 6:1:Sv). Plaats van betaling wordt geregeld bij of krachtens AMvB (art. 6:4:lid 1 Sv), wat meestal digitaal is. Op grond van art. 24a Sr mag eenverdachte een boete in termijnen betalen. Bij niet-betaling krijg je eenaanmaning en verhoging van de boete met €20 (art. 6:4:2 lid 1 Sv). Bijniet-betaling na een aanmaning kan na een schriftelijke waarschuwing hetverschuldigde bedrag, vermeerderd met verhogingen, verhaald worden op

Sanctierecht - Samenvatting van alle literatuur - Sanctierecht Week 1: Historische ontwikkeling - Studeersnel (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Frankie Dare

Last Updated:

Views: 5579

Rating: 4.2 / 5 (73 voted)

Reviews: 80% of readers found this page helpful

Author information

Name: Frankie Dare

Birthday: 2000-01-27

Address: Suite 313 45115 Caridad Freeway, Port Barabaraville, MS 66713

Phone: +3769542039359

Job: Sales Manager

Hobby: Baton twirling, Stand-up comedy, Leather crafting, Rugby, tabletop games, Jigsaw puzzles, Air sports

Introduction: My name is Frankie Dare, I am a funny, beautiful, proud, fair, pleasant, cheerful, enthusiastic person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.